De belangrijkste taak van de longen is het bloed van zuurstof te voorzien en er kooldioxide (ook koolzuur genoemd) uit te verwijderen. De longen bevinden zich in de borstholte (thoraxholte) die aan de zijkanten, achterkant en voorkant wordt ingesloten door de ribben en het kraakbeen en de spieren daartussen. Het diafragma (middenrif), dat bestaat uit spierlagen, scheidt de borstholte van de buikholte.
De longen zijn zacht en sponsachtig. Wanneer iemand gezond is, hebben zijn longen waarschijnlijk een gevlekte grijs-met-roze kleur, hoewel ook gezonde longen zwart kunnen worden door kooldeeltjes in verontreinigde lucht. De rechterlong is verdeeld in drie kwabben, de linkerlong bestaat uit twee kwabben. Het hart ligt tussen de longen en wordt gedeeltelijk bedekt door een deel van de linkerlong.
Om de longen te bereiken komt de lucht binnen door de neus en mond en stroomt dan naar het achterste deel van de keel (pharynx), het strottenhoofd (larynx) en vervolgens naar de luchtpijp (trachea). De trachea verdeelt zich in twee hoofdtakken (hoofdbronchiën). Elke hoofdbronchus vertakt zich in kleinere takken, (bronchiën), die zich telkens weer vertakken zodat tenslotte heel nauwe buisjes ontstaan die bronchiolen worden genoemd. Al deze vertakkingen vormen het beeld van een omgekeerde boom; men spreekt dan ook van de bronchiale boom. De kleinste bronchiolen eindigen in kleine, gesloten, elastische zakjes die longblaasjes (alveolen) worden genoemd. Het bloed wordt naar deze longblaasjes gevoerd door heel kleine bloedvaatjes (haarvaten of capillairen). In de longblaasjes vindt de uitwisseling van zuurstof en koolzuur tussen lucht en bloed plaats. De longen bevatten ongeveer driehonderd miljoen van zulke longblaasjes. Wanneer ze op een plat oppervlak uitgestrekt zouden kunnen worden, beslaan ze een gebied ongeveer zo groot als twee tennisbanen.
De pleura is een vlies dat bestaat uit twee lagen, waartussen zich een kleine hoeveelheid vocht bevindt als smeermiddel. Door het vocht kunnen de twee lagen gemakkelijk over elkaar schuiven. De pleura bedekt de buitenzijde van de longen en de binnenzijde van de borstholte en maakt het mogelijk dat de longen gemakkelijk in de borstholte kunnen bewegen bij de ademhaling.
Bij de inademing trekken de spieren tussen de ribben zich samen, waardoor de ribben naar boven en naar buiten worden bewogen. Tegelijkertijd trekt het middenrif zich samen, waardoor het lager komt te staan.
Door deze twee bewegingen wordt de inhoud van de borstholte groter, waardoor ook de longen groter worden en lucht aanzuigen. Ook de longblaasjes worden groter en vullen zich met lucht. Als u normaal ademt, wordt bij elke ademhaling ongeveer een halve liter lucht in de longen gezogen, maar bij diep ademen kan wel 3,5 tot 7 liter lucht in de gezonde longen van een volwassene worden gezogen.
Bij de uitademing verslappen het middenrif en de tussenrib spieren en keren ze terug tot hun oorspronkelijke stand. Dit verkleint de borstholte, drukt de longen enigszins samen en perst de lucht, die nu kooldioxide bevat, uit de longen. Het hele proces van in- en uitademen verloopt automatisch, zonder dat u daarbij hoeft na te denken.
De luchtwegen hebben verscheidene verdedigingssystemen die voorkomen dat er vreemde stoffen in de longen terechtkomen. Haren in de neus zeven de grotere deeltjes uit de lucht. Speciale cellen in het slijmvlies van de luchtwegen (trachea en bronchiën) scheiden slijm af dat helpt om de luchtwegen vochtig te houden en dat ook bacteriën, stof en ander vreemd materiaal opvangt. De cellen van het slijmvlies van de luchtwegen dragen kleine, op haren lijkende uitsteeksels die trilhaartjes (cilia) worden genoemd. Deze trilhaartjes slaan als kleine zweepjes voortdurend het slijm naar boven richting keel om de luchtwegen schoon te houden. Sommige stoffen kunnen deze functie verstoren. Het inhaleren van sigarettenrook, bijvoorbeeld, leidt ertoe dat de trilhaartjes ophouden met bewegen.
De longen zijn met het hart verbonden door de longaders (venae pulmonales) en de longslagaders (arteriae pulmonales). Pulmonalis (het meervoud is pulmonales) komt van het Latijnse pulmo, dat long betekent. Het bloed gaat door het lichaam, keert terug naar het hart en wordt door de rechter kamer (de rechter onderste holte van het hart) via de longslagader naar de longen gepompt. Daar gaat het bloed via de slagaders in de longen naar steeds kleiner wordende bloedvaten, die zich op dezelfde manier als de bronchiën vertakken. Tenslotte stroomt het bloed door de kleinste bloedvaatjes, die haarvaten (capillairen) worden genoemd en die gelegen zijn in de membranen die de longblaasjes van binnen bekleden. Haarvaten zijn zo dun dat de rode bloedlichaampjes er één voor één doorheen moeten.
Nadat de gassen zijn uitgewisseld in de longblaasjes, gaat het bloed, dat nu zuurstofrijk is, door de kleinste aders, die zich verenigen tot grotere aders en tenslotte de longaders vormen. De longaders vervoeren zuurstofrijk bloed van de longen terug naar het hart, vanwaar het door het hele lichaam wordt gepompt om alle cellen van zuurstof te voorzien en kooldioxide eruit te verwijderen.
Recente reacties